De geschiedenis van een woord

(Rooie Vlinderschrift 3, “De terugkeer van het verbannen kind”, oorspronkelijke titel “Jongensdroom (deel 1)”, december 1979)

In dit artikel willen wij de houding van de homobeweging tegenover pedoseksuelen en pedoseksualiteit onderzoeken. Zoals bekend bestaat er binnen de homobeweging een afwijzende houding tegenover seks met kinderen. Wij herinneren ons informatieavonden van ed traditionele homogroepen waar met veel nadruk elke mogelijke overeenkomst tussen homoseksualiteit en pedoseksualiteit van de hand gewezen werd. Of erger nog waar pedoseksualiteit als een uiterst “afwijkend” verschijnsel bestempeld werd, om zo het verschil duidelijk te maken met de “eigenlijk toch normale” homoseksualiteit. Een dergelijke houding komt niet uit de lucht vallen. De homobeweging wordt meer dan ze denkt, beïnvloed door haar eigen geschiedenis: allang vergeten en verouderde ideeën werken nog altijd door in de huidige standpunten. Dit geldt ook voor het gebrek aan solidariteit van de homobeweging met de pedoseksuelen.

De kritiek van radikale homobewegingen heeft de meest behoudende strekkingen van de homobeweging van voorzichtiger gemaakt, maar de negatieve basishouding tegenover pedoseksuelen is niet veranderd. De houding tegenover pedoseksualiteit is inderdaad één van de meningsverschillen tussen de traditionele en de radikale strekkingen binnen de homobeweging. We zullen zien dat dit meningsverschil gebaseerd is op een verschillene analyse van de onderdrukking van homoseksualiteit in deze maatschappij. Vandaar dat dit artikel eerder over de opvattingen binnen de homobeweging gaat. De radikale homobeweging kreeg zowat tien jaar geleden haar eerste impulsen: een bijna spontane poging om zich wat strijdbaarder te organiseren tegen de verdrukking. Strijdbaarder dan de traditionele homobeweging die ervan uitgaat dat de onderdrukking van de homoseksualiteit te wijten is aan de verkeerde, verouderde voorstellingen die de heteroseksuele meerderheid over de homoseksuele minderheid heeft.

Als we alle elementen uit deit traditionele standpunt op een rijtje zetten, zien we dat het hier om een heuse politieke teorie gaat. De grondstelling ervan is dat homo-onderdrukking op een misverstand berust. Zo wordt homoseksualiteit een minderheidsverschijnsel dat nu nog wel gedisckrimineerd wordt, maar mits een goede voorlichting kan geïntegreerd worden, kan geaccepteerd worden binnen deze maatschappij. Wat zijn nu die misverstanden die hetero’s over homoseksuelen hebben? Iedereen zal wel een serie vooroordelen kunnen opnoemen: verwijfdheid, ze zijn alleen op seks uit, onbetrouwbaar… en ongetwijfeld komt daar ook de mening naar voor dat homoseksuelen jongetjes zouden verleiden. In plaats van hierop te antwoorden dat het welbeschouwd spijtig is dat seksuele verlangens van kinderen zo weinig aan bod mogen komen, beweert men dan “genuanceerd” dat pedoseks even weinig voorkomt bij homo’s als bij hetero’s…

Door medemensen eerst omkleed

Homoseksualiteit wordt binnen de traditionele organizaties beperkt tot een eigenschap van homoseksuelen. Zo ook wordt het verlangen om met kinderen te vrijen beperkt tot pedoseksuelen. Het mensdom zit echter iets minder simpel in elkaar dan wij zouden verwachten van de indeling in hetero’s, homo’s en pedo’s. Misschien vindt men dat een verrassende uitspraak van een aktiegroep die alleen maar homoseksuelen telt en daarom is het invol om het onderscheid tussen homoseksualiteit en homoseksuelen toe te lichten.

Veralgemeend kunnen wij binnen de geschiedenis van de homoseksualiteit drie verschillende benaderingswijzen onderscheiden die samen de huidige uitdrukking van homoseksualiteit bepalen en de repressie tegen homoseksuelen mogelijk maken, en die ook gevolgen hebben gehad voor de begripsvorming rond pedoseksualiteit.

Het verschijnsel homoseksualiteit is natuurlijk van lle tijden, maar het begrip homoseksualiteit is pas in de negentiende eeuw uitgevonden. Gelijkgeslachtelijke seks werd voordien niet als een afzonderlijke eigenschap, als een afzonderlijke kategorie beschouwd. Alle seks die afweek van de gebruikelijke heteroseksuele coïtus, werd “sodomie” genoemd (contra naturam). Homoseksualiteit was een misdaad, net zoals alle andere “tegennatuurlijke” seksuele daden. Zoals er weinig verschil is tussen moorden met een knipmes of met een boksijzer, zo was er toen weinig onderscheid tussen het soort “perversiteit”.

In 1860 werd het woord “homoseksualiteit” voor de eerste keer gebruikt. Dat duidde op een nieuwe faze: wat vroeger een misdadige handeling was, werd nu een eigenschap van een – ongelukkig – individu.

In dezelfde periode evolueerde de betekenis van dit begrip nog verder: het begon de bepalende eigenschap van een nieuw soort wezen aan te duiden. Homoseksualiteit was de seksualiteit van de homoseksuelen en alleen van de homoseksuelen. Deteorie van het derde geslacht ontstond: je had mannen, vrouwen en homo’s. Homo’s waren mensen met een verkeerd lichaam: een vrouwelijke iel in een mannelijk lichaam of omgekeerd. Deze teorie kende een aantal varianten die zonder uitzondering het homoseksuele kwaad wilden verklaren vanuit biologische oorzaken: het overgrote deel van de bevolking is – heteroseksueel – gezond, maar de sullekaars die geteisterd worden door een “vergissing van de natuur” kunnen er ook niets aan doen. Zij vragen uw Medelijden en Begrip. Men meende dat  wanneer de samenleving “de ware toedracht” zou kenen, zij die ongelukkigen liefdevol zou integreren.

In deze faze was natuurwetenschappelijke invloed overheersend. Dit betekende een ommekeer in het denken over homoseksualiteit. Waar men vroeger enkel een krimineel model hanteerde, werd er nu een wetenschappelijke, een medische etikettering gebruikt.

Het kriminele model richtte zich in zijn etische principes tegen het verschijnsel homoseksualiteit. Wie zich met dat gewraakte verschijnsel kompromiteerde, werd als misdadiger gestraft. Er was geen subjektbenadering: iemands motieven, verlangens en achtergrond deden er weinig toe. De homoseksuele handeling zelf was fout! Op te merken valt dat dit barbaars model toch het “voordeel” had dat homoseksualiteit als – misdadige – mogelijkheid voor iedereen openstond en niet voorbehouden was aan individuen met welbepaalde eigenschappen.

De natuurwetenschappelijke benadering zorgde zoals gezegd voor een ander model – het medische – dat even barbaars kon zijn als het kriminele, maar toch een stap vooruit was tegenover de vroegere praktijk.

Het medische model richtte zijn aandacht niet meer op de misdadige homoseksuele handeling, maar op het subjekt dat de handeling stelt. Dat liet een “nuancering” toe: waar oorspronkelijk alle homoseksualiteit verdoemd was, werd toen een verschil gemaakt naargelang de “drager” van de homoseksualiteit. De repressie verdween daarmee niet, ze werd enkel in nieuwe “beschaafdere” banen geleid. Aangezien de homoseksuelen niet lange verantwoordelijk waren voor hun homoseksualiteit  – ‘t is de kchuld van de natuur – verdienen ze geen morele veroordeling. Ze mogen het dus zijn. De homoseksuele daden daarentegen werden nog steeds zo pervers en onmaatschappelijk gevonden dat ze niet aanvaard werden.

Hoewel de natuurwetenschappelijke benadering grotendeels achter ons ligt, heeft ze veel invloed gehad op het nog veel gebruikte onderscheid tussen dè seks en hèt gevoel. Het begrip “homofilie” is slechts 30 jaar oud – het werd in 1949 uitgevonden in de Nederlandse homobeweging – en zorgde voor een onderscheid tussen homofiele gevoelens en homoseksuele praktijken. Daarmee werd het maken van een onderscheid tussen “goede” en “slechte” homo’s gerechtvaardigd: er zijn homofielen en die worden altijd verward met het stelletje uitschot dat de emancipatie in de weg staat.

Dit medische model over homoseksualiteit heeft ook de begripsvorming omtrent pedoseksualiteit en pedoseksuelen beïnvloed. Hoewel de pedoseksueeel nog steeds als een misdadiger wordt gebrandmerkt en de pedoseksualiteit als een afschuwelijke ontaarding, is ook de opvatting wijd verspreid dat het pedoseksueel verlangen een eigenschap is van een individu. De subjektbenadering is dus overgenomen. Weliswaar niet op biologische gronden. Ook het onderscheid tussen pedoseksueel en pedofiel is geïnspireerd door de strategie van de toenmalige homobeweging. In elk geval werd er met de seksuele verlangens geen rekening gehouden.

Na de natuurwetenschappelijke benadering wordt de teorie over homoseksualiteit verder ontwikkeld onder invloed van een aantal socialisatieteorieën. De invloed van de belangrijkste van deze teorieën – de psychoanalytische – weegt nog altijd door. Toch betekenden ze niet veel meer dan een verdere versterking van het minderheidsbegrip homoseksueel.

Langzamerhand verdween de opvatting dat de homoseksueel een vergissing van de natuur was. Volgens de nieuwe benadering ontstond de homoseksueel door een storing in het opvoedingsproces. Homoseksuelen bleven ook hier een minderheid en “ze konden er nog steeds niet aan doen”. Nieuw was dat “genezing” mogelijk leek.

De socialisatieteorieën hebben echter wel een groot belang bij pedoseksualiteit. De psychoanalyse ontdekte dat kinderen helemaal geen seksloze wezens zijn: zo blijken jongetjes polymorf-perverse monstertjes die hun moeder begeren en hun vader doodwensen; dat oidipuskonflikt wordt later opgelost, kinderen zijn dan maatschappelijk aangepast. De herkenning van de seksuele verlangens van kinderen betekende een doorbraak in de gangbare opvatting en de beeldvorming over het “onschuldige kind”.

In de derde faze van teorievorming over homoseksualiteit wordt de “genezingsmogelijkheid” uit de tweede faze weer afgewezen. Hier laat de sociologiehaar invloed gelden. De vraag of homoseksualiteit aangeboren is – eerste faze – dan wel aangeleerd is – tweede faze – wordt in de 3de faze irrelevant verklaard: “Ik ben wat ik ben.” Het subjekt is wkat het is. Homoseksualiteit wordt de seksuele voorkeur van de homoseksueel. Het onderscheid tussen goede en slechte homo’s krijgt zijn huidige vorm: een goede homofiel is diegene waaraan je het niet kunt zien, die het niet laat merken, wiens homoseksualiteit veilig in het privé-leven is opgeborgen, die zich mer zijn homoseksuele voorkeur zo veel mogelijk probeert te integreren in de “heterofiele” samenleving, die ondanks zijn homoseksualiteit uitstekend funktioneert in het arbeidsproces. Homoseksualiteit is voer voor sociologen geworden. Er wordt allerlei onderzoek gepleegd over het aantal keer per dag dat homo’s neuken, met wie ze het doen, waarom ze het doen, hoe ze het doen, waar ze het doen… Ook hier heeft men een sterk minderheidsdenken. De percentages van een onderzoeker als Kinsey worden bij voorbeeld door de traditionele homobeweging gretig overgenomen om het “recht op anders zijn” te rechtvaardigen.

De hetero’s

Samenvattend krijgen wij volgend beeld: homoseksualiteit is een recent begrip en het wordt toegeschreven aan een subjekt, de homoseksueel. Homoseksualiteit wordt daardoor het probleem van een minderheid, het wordt een kenmerk van een individu of een groep. Daardoor wordt homoseksualiteit gemarginaliseerd, wat betekent dat heteroseksualiteit het maatschappelijk leven blijft beheersen, terwijl homoseksualiteit hooguit aanvaard wordt binnen het privé-leven.

Het recht op een eigen seksele voorkeur lijkt een mooie slogan, maar het is slechts een vrijblijvend, liberaal credo, omdat het geen rekening houdt met de maatschappij waarin alle verlangens naar heteroseksualiteit worden gericht. De Rooie Vlinder werd er al dikwijls van beschuldigd heteroseksualiteit te willen afschaffen. Een beetje een lachwekkende beschuldiging die aantoont dat heel wat mensen de politieke facetten van seksualiteit negeren. Aan heteroseksualiteit als handeling, als verschijnsel, zijn inderdaad geen morele oordelen verbonden, net zomin als aan homoseks of pedoseks. Maar die heteroseksualiteit wordt niet in een maatschappelijke leegte beoefend, zij is het produkt van een patriarchale disciplinering.

Het mannelijke, het heteroseksuele, het volwassene overheersen in onze maatschappij. Dat gaat ten koste van ieder die niet in deze kategodieën thuishoort, maar evengoed ten koste van diegenen die er wel in thuishoren. Want zoals hierboven werd gesteld: de indeling in homo’s, hetero’s en pedo’s is wat te simpel om de wirwar van verlangens die iedereen kan hebben, in te delen.

Niet de heteroseksuele verwerpen wij, maar wel het feit dat zulks een dwingende voorkeur is geworden. Een voorkeur die zo fanatiek wordt opgedrongen, die zo positief wordt gewaardeerd dat als gevolg daarvan alle andere seksuele verlangens zwaar worden onderdrukt. De alleenheerschappij van de heteroseksualiteit moet worden afgebroken. Da heeft maatschappelijke konsekwenties: vervanging van de gezinsstruktuur, van de bestaande macht, enz… Dat heeft ook individuele gevolgen: iemand die nooit buiten het heteroseksuele patroon wenst te gaan, die dat bij voorbaat en in alle situaties uitsluit, staat vanzelf aan de andere kant van de barrière. Ook op wetenschappelijk gebied zijn er gevolgen: waar tot nu toe het onderzoek zich beperkte tot het “uitleggen” of “verhelderen” van homoseksualiteit en pedoseksualiteit, zou het onderzoek zich moeten richten op de begripsvorming, de onderdrukking en de “tegenstander”, nl. de heteroseksualiteit als normaliteit.

(…)

Waarom ik niet geïntegreerd ben

(Rooie Vlinderkrant 4, September 1977, auteur: Dirk)

Ik hoor de laatste tijd nogal eens de opmerking dat ik als homo toch vrij goed geïntegreerd ben. Ik heb een fatsoenlijke job met een rasechte liberale baas, die een homo als rariteit in zijn personeelskollektie best plezant vindt, een huisbazin die in haar katholieke onschuld vindt dat marginalen ook mensen zijn, als ze maar blank zijn en regelmatig de huur betalen. Ik heb een aantal niet-homoseksuele vrienden en vriendinnen die “het” van me weten en mij zelfs beschouwen als een mooi franje aan hùn progressieve façade. Wat wil ik dan eigenlijk nog meer?

Een paar weken geleden zat ik in een kroeg te kletsen aan de toog met de cafébazin. Het is een geestige kroeg met linkse mensen en je mag er homo zijn, je mag er mekaar kussen, strelen, omhelzen. Die bestaan namelijk, er bestaan er zo zes of zeven voor gans Vlaanderen.

En dan zegt ze plots tegen mij: “Jij bent hier toch goed geïntegreerd?” Ik schrik en vind geen woorden om te reageren. Ze moet een klant bedienen en ik blijf verbouwereerd achter. Verrek, hoe zeg je nu zoiets, dat je niet geïntegreerd bent, dat je je hier nog zo dikwijls een vreemde kunt voelen? Je wil haar niet kwetsen, want je mag haar graag en je weet dat ze zelf met een heleboel dingen eerlijk bezig is.

Neen, ik ben zelfs hier niet geïntegreerd. Ik voel me hier wél stukken beter dan elders. En ik voel me hier wél veiliger en minder bedreigd. Ik ben niet zo blind dat ik het verschil niet zie tussen getolereerd worden en niet getolereerd worden. Maar vrij zijn is anders.

Ik vind het nog altijd moeilijk om zelfs hier een hetero te laten merken dat ik hem graag mag, mooi vind, lief vind, wil strelen, wil kussen. En over vrijen of naar bed gaan, durf ik (nog) niet (meer) te denken.

Soms voel ik me hier rot, als ik de kroeg binnenkom en ik voel dat ze niet denken: “Daar is Dirk.” maar: “Da’s nen homo.” Hoe uitputtend is het niet, taktisch te zijn en je agressie te onderdrukken, omdat je denkt: “Ik mag me hier neit onmogelijk maken.”

Doorgaans voel ik me bedreigd door jullie agressiviteit, door die viriele manier waarop jullie mekaar het bed in praten en drinken. Dat vind ik een vloek voor mijn keuze om bewust homoseksueel te zijn en onmannelijk. Al ben ik meestal geen haar beter, natuurlijk.

Erger nog, soms weerhoud ik mezelf ervan met een andere homo te zitten vrijen, omdat ik bang ben dat ik dan een aantal mensen zal afstoten en de kroeg zal leeglopen en dit eiland van tolerantie zal ophouden te bestaan.

Een kameraadje wijst er mij op dat bovenstaande voorbeelden verdacht veel in de buurt komen van “eigenlijk moet het plezant zijn om geïntegreerd te zijn”. Het wordt een klinkende ruzie. Mere dan ooit ben ik er mij van bewust dat integratie niet eens mogelijk is, zelfs niet als je die zou willen. Er is enkel een toestand mogelijk van schijnbewegingen, waarbij “normalen” en “abnormalen” op veilige afstand vriendelijk zijn voor mekaar.

Tegelijkertijd realizeer ik mij dat ik mij veilig installeer in die schijnwereld, dat ik begrioppen als “links” en “progressief”  soms hanteer als middel om me nog komfortabeler te gaan installeren in die leugenachtige mythe van veiligheid en niet als een hefboom om vooruit te komen.

Dat automatisme moet dus doorbroken worden. Maar hoe? Niet meer taktisch zijn, niet meer afstandelijk, niet meer abstraherend, maar zeer konkreet. Dat wat je aan praatjes verkoopt ook in de praktijk brengen? Dus toch vrijen, toch over je gevoelens praten, je niet in stand houden door de stoere jongen te spelen, weer je eigenwaarde hervinden door je schaamtegevoel te overwinnen.

Wil ik dit nu eigenlijk wel? Dat heb ik nog altijd niet echt voor mezelf uitgemaakt. Wil ik wel die prijs betalen? Vind ik het doel wel belangrijk genoeg om er mijn zekerheden voor op te geven?

Maar het probleem is gesteld, de twijfel in mijn kop is niet langer privé, mijn kameraden kijken toe. Meer dan ooit heb ik die kameraden nodig om me wakker te schoppen wanneer ik weer wegzink in mijn fatalistische verhalen, maar ook om lief voor me te zijn wanneer ik weer mijn verantwoordelijkheden tracht te ontlopen. Waarmee niet alleen het probleem van de eigen integreer-geilheid is gesteld, maar ook dat van de affektieve solidariteit binnen de groep. Anders kunnen we dat woord “socialisme” beter uit ons woordenboek schrappen.

Het wordt dan weer makkelijker om te zeggen : “ik wil niet geïntegreerd worden in het genormaliseerde bestaan”, want geïntegreerd worden wil ook zeggen: iemand die mij toelaat in zijn wereld. En daar heb ik geen slaafse dankbaarheid meer voor over.

Dag Anke, ik mag jou erg graag.

Over solidariteit

(Rooie Vlinderkrant 8, September 1978, auteur: Dirk Cantillon)

Solidariteit is in vele gevallen het gevolg van een teoretische analyse, dat wil zeggen van “nadenken over”. Dat houdt een groot gevaar in, namelijk dat solidariteit gevoeld en bedreven wordt als een soort ideologische plicht, als iets dat “moet”. Solidariteit ontaardt dan ook vrij snel in vrijblijvendheid. Deze vaststelling mag voor ons echter geen reden zijn om ons van andere groepen af te sluiten en de banden te verbreken.

Solidariteit is de noodzakelijke zuurstof voor aktie, ze helpt de groep om zich te plaatsen binnen het geheel van de bewegingen die zich tegenover de bestaande maatschappelijke orde opstellen. (…) Toch ontstnapt ook solidariteit niet aan de bestaande machtsverhoudingen, d.w.z. dat de solidariteit sterker, wederkeriger, wezenlijker en daadwerkelijker zal zijn, naarmate de bedoelde groep een effektieve machtsfaktor wordt of een grote mobilizatiekracht bezit. Met andere woorden als men er niet meer naast kan kijken.

We bedoelen maar, de diskriminaties van zigeuners kan je afdoen met een jaarlijkse persmotie, de strijd van de vrouwenbeweging eist veel meer dan dat, o.a. omdat de vrouwenbeweging zich in de loop der jaren heeft opgeworpen tot een militante en vernieuwende beweging, met ene reële aanhang. Daardoor heeft de vrouwenbeweging haar plaats veroverd binnen de linkse beweging. Wel pech voor die zigeuners natuurlijk.

Solidariteit is echter nog aan andere faktoren onderworpen: solidariteit wordt b.v. makkelijker bedreven wanneer ze de bestaande zekerheden binnen de “beweging” ongemoeid laat. De moeizame strijd van de vrouwenbeweging, de spot en tegenwerking, het paternalisme en de betutteling, die ze vanaf haar opkomst tot op heden heeft moeten doorstaan, zijn daar het duidelijkste bewijs van. De vrouwenbeweging hield nl. een ernstige kritiek op het mannelijke en autoritaire karakter van de linkse beweging in, ze ondermijnde een aantal mannelijke machtsposities, zette de schijnbare evidenties op losse schroeven. Nu nog worden er konstant pogingen gedaan om de vrouwenbeweging op de door haar veroverde positie te “houden”. Ideologische slagschepen als “gauchisme” en “elitarisme” zijn niet van de lucht.

Een gelijkaardige situatie doet zich – zij het op een ander niveau – met de Rooie Vlinder voor. Wij hebben nog niet de mobilizatiekracht van de vrouwenbeweging, al kan links niet naast het sukses va nde homodag en de weerklank ervan in de pers heenkijken. Dat bepaalt mede onze positie binnen de linkse beweging. Vanuit die nog zwakke positie levern wij kritiek op het fallokratische gedrag van de zogenaamde normalen, en sparen daarbij onze linkse kameraden niet. Wij wijzen hen op hun hetero-seksistische gedrag, op de ideologische verdringing van het zogenaamde “persoonlijke leven”? Dat is duidelijk geen gemakkelijkheidspolitiek. Veel makkelijker zou het zijn de linkse beweging in haar tolerantie te bevestigen, haar taal, haar konventies klakkeloos over te nemen. Wij zouden op meer praktische solidariteit kunnen rekenen, maar we zouden vervreemden van onszelf, van de massa der homo’s en van onze eigen doelstellingen en verlangens. Dat willen wij niet, daarvoor nemen wij onze werking en de linkse beweging te ernstig.

Met bovenstaande bedenkingen in het achterhoofd wil ik nu proberen onze positie tegenover de massa der anonieme homo’s en tegenover de linkse beweging te verduidelijken.

Onze linkse kameraden

Kameraden inderdaad. Kritiek is geen beletsel voor solidariteit, voor intense samenwerking, voor konsekwente steun. Integendeel. Onze kritiek wil solidaire kritiek zijn, een poging om de strijd tegen het kapitalisme en voor een vrije socialistische maatschappij op een hoger ideologisch en menselijk niveau te brengen. Een poging om de afstandelijkheid, het abstrakte ideologiseren te doorbreken, een poging om het politieke bedrijf uit de schizofrenie te halen, een poging om het mythische taalgebruik dat de werkelijkheid verminkt te doorbreken, dat het socialisme herleidt tot een hobby voor intellektuelen.

Onze bedoelingen binnen de linkse beweging gaan dus die van een homoseksuele “belangenbehartigingsklub” te buiten. We gruwen dan ook van het denigrerende woord “deelstrijd”. We hebben echt wel meer te vertellen dan dat art. 372bis uit het strafrecht moet. We hebben ook kritiek op de verdoken arbeidsmoraal die in het links militantisme zit. We hebben zo onze eigen ideeën over hoe de linkse beweging hiërarchisch gestruktureerd is. We hebben zo onze eigen opvattingen over het lust-vijandig ascetisme dat vele kameraden “uitstralen”. We hebben er onze eigen mening over hoe de arbeidersklasse tot een producerend anominaat wordt gedegradeerd enz., enz.

Deze “pretentie” het eigen kadertje te moeten en te willen overstijgen, doet onrust, onzekerheid, en twijfel ontstaan. Wij zijn er ons van bewust dat er geen enkele krant zoveel gelezen en bediskussieerd wordt binnen de linkse beweging als de onze. We worden dus gehoord, we hebben invloed, wat we doen gebeurt dus niet in het luchtledige. Die onrust is echter niet zomaar iets waar onze linkse kameraden alleen mee zitten. Ook wijzelf worstelen met die twijfels, met deontdekking van onderdrukkingsmechanismen. Het kapitalisme is niet langer een ver arbeidersklasse-onderdrukkend apparaat, het zit in mezelf. Juist daarom mag die twijfel geen verwijderende invloed hebben. Hij is gemeenschappelijk voor al wie bevrijding zoekt en moet ons dichter bij elkaar brengen, onze strijd verruimen, ons zoeken intenser maken, onze solidariteit dieper. We moeten er enkel voor zorgen dat die twijfel geen angst wordt. Voor onszelf betekent het, dat wij verder gaan met het proberen blootleggen van de onderdurkkingsmechanismen. Voor onze linkse kameraden betekent het, dat zij niet terugvallen op un oude, afstandelijke, vrijblijvende solidariteit en op een of ander socialistisch klinkend minimumprogramma.

Wij hopen dat wij op een dag samen in een homobetoging zullen lopen, achter de slogan: “wij zijn allen homo’s”. Enkele jaren terug riepen we toch allemaal: “wij zijn allen gastarbeiders”? Dus …

Onze feministische kameraden

Als er ons één solidariteit nauw aan het hart ligt, is het die met onze feministische kameraden. Historisch gezien was er misschien niet eens sprake geweest van een homobeweging, als de vrouwenbeweging er neit geweest was, die met elan, geloof en plezier het persoonlijke opengooide, bespreekbaar maakte, politiek vertaalde en zich niet liet omverpraten. Wij hebben ook veel van hen geleerd: zij korrigeerden ons toen wij ons in onze jeugdige overmoed “feministen” noemden, zij leerden ons het belang van een autonome homo-organizatie inzien, hun analyses van de patriarchale maatschappij hielpen ons ideologisch vooruit.

Maar het is niet alleen ons verleden dat ons bindt. Wij hebben een gemeenschappelijke vijand: de patriarchale maatschappij, die ons oplegt hoe wij ons moeten gedragen en welke verlangens we moeten onderdrukken. Ondanks het feit dat wij homoseksuele mannen als mannen zijn opgevoed en manneljk gedrag vertonen, hangen de doelstellingen van beide bewegingen bijna organisch samen.

De eerste maal dat homo’s de straat opkwamen in België, was tijdens de grote abortusbetoging van 1972. Sindsdien hebben we er geen enkele gemist. En we moeten verder blijven zoeken naar daadwerkelijke uitingen van solidariteit. Een dergelijke politiek heeft op termijn zeker effekt. Toch is de solidariteit niet probleemloos. Het zou een illuzie zijn te denken dat dat zou kunnen. maar wat de vrouwenbeweging betreft, hebben we tenminste het gevoel echt au sérieux genomen te worden. Eenheid in de strijd is meer dan een serie woorden en verklaringen, meer dan eenheid-in-de-verscheidenheid, meer dan een pakt tussen de politieke kapelletjes. Eenheid is afbraak van verweer, van angst en van valse zekerheid. Homo’s en vrouwen solidair, meer dan ooit.

Homo’s

Homo’s dus. Een vreemde zaak. Solidariteit veronderstelt blijkbaar altijd iets van wij-en-de-anderen, een hier-en-ginder, en als linkse homo’s zijn wij dar meer dan eens ingetrapt. Wij zouden de homo’s wel eens leren hoe het moest, hoe ze zich moesten bevrijden, onder onze rooie vleugels was de vrijheid niet ver meer. Wij-en-de-anderen, alsof wij zelf geen janetten ouden zijn. Alsof wij de goeie en zij de slechte janetten zouden zijn, dearme sukkels, de dubbellevers, de miezerige park- en pisbak-homo’s. Vervreemding troef dus, en van onszelf en van onze basis, want zo noemden wij hen. Wat een pretentie. Nog een kapelletje. Nog een revolutionaire voorhoede erbij, met mooie verhalen over socialisme, gepikt van onze heteroseksuele kameraden, zonder eigen inhoud, zonder eigen emotionaliteit. En dan hopen dat de homo’s op onze boot zouden springen. Zij op onze boot. Wij-en-de-anderen, steeds weer. Zij sprongen niet op onze boot, en ze hadden gelijk. We hadden hen zo weinig te vertellen, behalve wat te mooi en te moeilijk geformuleerde analyses en verwachtingen. Wij snapten hen niet, want we hadden geen zin onszelf te snappen, ons eigen gedrag en hoe het politiek in mekaar zit.

Terug naar onszelf dus. Ons eigen leven, onze eigen gelukte en mislukte relaties, onze angst en schaamte, maar ook de passie en de goesting, en het plezier, en de irrationaliteit van onze verlangens. Een proces met horten en stoten, uitvallen en terugvallen. Dingen ontdekken, zekerheden verliezen. Je ervan bewust worden wie je bent en wat je doet. Je vergissenen gelijk hebben. In verwarring geraken, en zoeken. Erover praten, erover schrijven, bang zijn voor de reakties. Jezelf korrigeren en sterker worden.En vooral jezelf zien, bekijken, betasten, bedenken. Je realizeren dat je paternalistisch bent, of slaafs, dat je mensen konsumeert zoals het kapitalisme je geleerd heeft jezelf en de dingen rondom jou te konsumeren.

Je realizeren dat je anderen onderdrukt, zoals het kapitalisme je geleerd heeft  jezelf te onderdrukken en anderen geleerd heeft jou te onderdrukken.

Je realizeern dat je vrijt en praat zoals het kapitalisme je geleerd heeft te vrijen en te praten, en te werken en vrije tijd te ondergaan. Je realizeren dat je verzet slechts woorden waren, verstikt onde pamfletten en meetings.

Het heeft allemaal weinig met de dogma’s van het socialisme te maken, maar des te meer met socialisme en bevrijding. Met solidariteit ook.

Wij-en-de-anderen wordt langzaam opgeheven. De intellektuele barrière vervaagt. Miojn leven is mijn privé-leven niet meer. Het is niet meer zo uniek, onbegrijpelijk als het tevoren was. De vervreemding van mezelf, en tegelijkertijd van de anderen, lost langzaam op. Er ontstaat solidariteit omdat er een nieuwe taal groeit, de taal van de gemeenschappelijke ervaringen, onze gemeenschappelijke angst en schaamte, maar godverdomme ook de taal van onze gemeenschappelijke avonturen, spelletjes en verlangens. Een taal die niet meer defensief is, maar zelfbewust. Een taal die voor heteroseksuele kameraden moeilijk ligt, omdat zij afwijkt van hun eigen stereotiepen, omdat het een taal is die hen niet in de veilige positie van solidariteitsverschaffer bevestigt, omdat het een taal is die, zonder dankbaarheid voor de ontvangen tolerantie en het toegestane begrip, zelf kritiek levert op hun “normaliteit”.

Echte solidariteit dus, tussen gelijken, en zonder respekt voor konventies en de dogma’s, maar vanuit een groeiend geloof in onze eigenwaarde, in het subversieve van onze verlangens.

Dat homoseksuele verlangen en verzet moet prioritair staan. Wanneer onze aktiviteiten slechts het effekt hadden dat de homomassa’as de socialistische teorie zouden verwerven en aktief zouden worden in linkse organizaties, partijen en aktiegroepen, dan zou onze aktie haar doel grotendeels gemist hebben.

Wat wij doen heeft slechts echt zin, wanneer homo’s binnen en buiten onze groep, zich steeds meer bewust worden van de onderdrukking vna hun homoseksualiteit, en van daaruit de maatschappij bekijken, bekritizeren en verwerpen, maar evengoed hun eigne funktioneren in die heteroseksuele, patriarchale en kapitalistische maatschappij in vraag stellen.

Kijken met homoseksuele ogen, en in verzet komen.

Omdat Janetten belangrijk zijn

(Rooie Vlinderkrant 4, September 1977)

(…)

Door de akties en diskussies van de laatste maanden zijn wij steeds meer gekonfronteerd geworden met de politisering van onze eigen problemen. Het heeft geen zin de vraag te stellen waar wij staan en waar wij ons plaatsen, als wij ons tegelijk geen vragen stellen naar ons “ik”. Wij bedoeln dan niet ons allerindividueelste ik-je, maar het geheel van gevoelens en sociale invloeden, die bepalen wie ik ben, en wie wij zijn als homoseksuelen in een fallokratische hetero-wereld.

Onderbouw en bovenbouw

Dit is helaas in de linkse beweging een niet zo gebruikelijke werkwijze. Nog veel te veel wordt in de anti-kapitalistische strijd het ekonomische geïosoleerd en soms zelfs in tegenstelling geplaatst met het terrein van moraal, relaties, emoties en seksualiteit. Of om het in de gebruikelijke terminologie te vertalen: door in de analyse van onderbouw en bovenbouw de aandacht enkel te richten op de onderbouw, vervalt men onvermijdelijk in ekonomistische en onderdrukkende standpunten. Onderdrukkend omdat dit soort van ekonomisme maar al te dikwijls als alibi geldt om het privéleven te herleiden tot een individuele aangelegenheid die zich afspeelt binnen muren die door het systeem zelf zijn opgetrokken. Zo bestendigt deze eenzijdige kijk op onderbouw en bovenbouw de ellende van de individuele arbeider, individuele vrouw, individuele jongere, individuele homo. Ze worden teruggegooid in een werkelijheid die hen voordien tot verzet had aangezet. Hun verlangen naar een fundamenteel betere leefwereld wordt aldus afgebroken. En juist dat verlangen is er de oorzaak van dat in periodes van revolutionair verzet altijd de kwestie van de onderdrukking in het privé-leven opduikt: vrouwen verzetten zich tegen het patriarchaat, jongeren verklaren zich mondig, vrije seksuele uitingen worden verdedigd. Maar dat verzet tegen blinde autoriteit, patriarchale willekeur en seksuele onderdrukking, heeft men tot nu toe steeds weer verdrongen voor de “ekonomische en politieke realiteiten” alsod die ekonomische en politieke opbouw noodzakelijk tegengesteld zijn aan vrijheid, zelfbeheer, kreativiteit.

De risico’s

Deze fout mag nooit meer gemaakt worden. We kennen maar één methode om dit te voorkomen: nu, reeds vóór het socialisme de ekonomische en politieke rotzooi van het kapitalisme vernietigd heeft, de bevrijding van het individu organizeren. Dat is een riskante ondermening. Op het ogenblik dat de ekonomische basis van het patronaat de hele werkende bevolking in de verdediging dwingt voor de bescherming van haar verworven rechten, maakt strijdlust plaats voor angst en onzekerheid. Zij grijpt terug naar oude waarden als gezin, gezag en veiligheid. Het sukses van Tindemans met zijn image van vaderlijke bezorgdheid is daarvan het beste bewijs. Toch bestaan er ook nu autonome bewegingen: vrouwen, homo’s, jongeren, milieugroepen. Ook al beroepen zij zich op het socialisme, ze brengen de arbeiderswereld in verwarring. Het gevaar is dan ook groot dat ekonomische en kulturele bevrijding, ofschoon essentieel aan mekaar verbonden, van mekaar wegdrijven, hun dynamiek verliezen en door het systeem opgeslorpt worden.

Wij zijn ons van dat gevaar bewust, maar we hebben geen andere uitweg. De kulturele bevrijding kan een nieuwe motor zijn voor totale bevrijding. De verschillende deelstrijden hebben het socialisme nodig voor hun eigen welslagen. Op hun beurt garanderen zij het uiteindelijk welslagen van dat socialisme.

Vanaf de zestiger jarenkennen de “deelstrijden” een enorme opbloei. Deze beweging kan en mag niet gestopt worden, maar duidelijkheid is broodnodig. Deze bewegingen hebben niet de illusie hier en nu alle onderdrukking te doen verdwijnen. Zij maken ons leven wel bewuster en ons verzet sterker. Ze leren ons om met onszelf en met anderen lustvoller en kreatiever om te gaan. Zij helpen ons het kapitalisme in onszelf te ontdekken en te bestrijden.

De autonome deelstrijden zijn broeinesten van nieuwe ideeën die verwijzen naar de noodzaak van een vrije maatschappij. Dit alles kan niet zonder verwarring gebeurgen. De bestaande ideologieën zullen een grotere kompleksiteit van problematieken te verwerken krijgen dan zij tot hiertoe gewend waren.

De seksuele invalshoek

Ook datgene wat wij in de seksualiteit beleven aan ellende en vreugde, aan onmacht en kreativiteit, behoort tot de onderdrukking en de bevrijding van de mens. Hoe wij met ons lichaam omgaan, onze lusten beleven en met anderen omgaan, behoort tot het geheel van de menselijke onderdrukking en bevrijding.

Seksualiteit is niet zo individueel als men ons wil doen geloven. Allen ervaren wij de onmacht om relaties aan te gaan, teder te zijn, lust te beleven, rollenpatronen te doorbreken. Maar van elkaar gescheiden door schaamte, hoogmoed, mannelijkheid, status, konsumptie, enz…, beleven wij deze onmacht als een strikt individueel probleem. Door de scheiding, door dat isolement, verknoeien wij ieder binnen deeigen vier muren ons leven.

Het eerste verzet daartegen is de afbraak van ons isolement als groep en als individu. Dat is het doel van de Rooie Vlinder, van de feministen, van de mannenbeweging. Ieder gaat vanuit de eigen invalshoek en de eigen sociale omstandigheden de kofrontatie aan, enerzijds met de “buitenwereld”, tegen de diktatuur en de indoktrinatie van huwelijk, gezin, moraal, onderwijs… maar anderzijds ook met de eigen angst, de eigen schaamte, de eigen “zekerheid”.

Dat is het uitgangspunt van onze stelling “het persoonlijke is politiek”. Wij willen geen teorie opzetten over de onderdrukking van de seksualiteit. Wij willen eerst maar eens proberen inzicht te krijgen in onze eigen homoseksualiteit. Die is als gegeven al kompleks genoeg. Er is immers niet één manier waarop janetten onderdrukt worden, er zijn er duizenden. Zo zijn er ook duizenden vormen van verzet en bevrijding. Daar willen we in de Rooie Vlinder mee bezig zijn.

(…)

Onze werkelijkheid is de werkelijkheid van janetten.

(…)

Tot slot een tekst uit een interview dat Pasolini in 1975 gaf aan het blad Il Mondo:

“Iemand tolereren, staat gelijk met hem veroordelen. Tolerantie is zelfs een meer verfijnde vorm van veroordeling. Men zegt de getolereerde dat hij kan doen wat hij wil, dat hij het recht heeft zijn natuur te volgen, dat het feit dat hij tot een minderheid behoort nog niet betekent dat hij minderwaardig is, enz. Maar zijn anders-zijn, beter gezegd zijn schuld anders te zijn, blijft dezelfde, zowel voor diegene die heeft besloten tolerant te zijn, als voor diegene die heeft besloten te veroordelen. Geen enkele meerderheid zal ooit uit haar bewustzijn het anders-zijn van de minderheden kunnen uitwissen. Het zal altijd, eeuwig en fataal aanwezig zijn.

Zo zal de zwarte vrij zijn anders zijn kunnen beleven, zelfs buiten het getto dat hem in periodes van repressie werd opgelegd. Maar het geestelijk getto zal onoverkomelijk blijven. Hij zal er slechts kunnen aan ontsnappen op voorwaarde dat hij het gezichtspunt en de mentaliteit overneemt van hen die buiten het getto leven, dat wil zeggen de meerderheid. Geen enkel gevoel, geen enkel gebaar, geen enkel woord zal nog mogen herinneren aan de eigen ervaring van diegenen die zijn opgeslookt in de begrenzingen van de minderheid, het mentale getto. Hij zal zichzelf totaal moeten afzweren, veinzen dat zijn ervaringswereld een normale is, die van de meerderheid…

Zolang de “andere” zijn anders-zijn in stilte beleeft, opgesloten in zijn geestelijk getto, gaat alles goed en voelt de meerderheid zich best bij de tolerantie die ze toestaat. Maar zodra hij praat over zijn ervaringen als andere of als hij nog maar in zijn woorden zijn andere ervaring laat doorschemeren, breekt de hel los, zoals in de duistere tijden van het klerikaal-fascisme. Het meest platvloerse misprijzen, de spot, het wreedste onbegrip, gooien hem terug in de vernedering van de schaamte.”

 

Tien situaties

(Rooie Vlinderkrant 3, april 1977.
De tien situaties die hieronder beschreven staan, stonden oorspronkelijk in Rooie Vlinderkrant 3 en werden later ook opgenomen in het boek “Een Ander Strand”. De auteurs vonden deze korte tekstjes belangrijk genoeg om in het boek op te nemen, omdat zij de eerste intieme ervaringen zijn die in een Rooie Vlinderkrant werden gepubliceerd. Vanaf de daaropvolgende krant, en dat de hele geschiedenis van de Vlinder door, kregen persoonlijke ervaringen een ruime plaats in de publikaties, samenkomsten en aktiviteiten van de groep. De teksten die in het boek werden opgenomen en die hier nu ook online verschijnen zijn een beperkte selektie van dergelijke artikels. Zij hebben als gemeenschappelijk kenmerk, dat zij dagelijkse ervaringen beschrijven. Het blootleggen van het privé-leven en het detaboeëren van verlangen en plezier – maar evengoed van onvrede en ontgoocheling – waren pogingen om de nieuw-verworven homo-identiteit inhoud te geven op het persoonlijk vlak.
Veel van dit soort artikels waren niet meer an anekdotische verhalen. Zij boden een goevoel van herkenning, maar hadden niet alle dezelfde politieke relevantie. Toch overstegen sommige teksten dat verhalende karakter en waren zij de persoonlijke, vaak emotionele getuigen van verlangen, onderdrukking en verzet.
Die artikels zijn verscheiden van onderwerp en invalshoek. Ze gingen bijvoorbeeld over psychiatrische terreur, over verwijfdheid, over de mythe van de gelukkige jeugd. Ze gaan in tegen juridische discriminatie en tegen de manier waarop de pers homo’s te kijk zet. Ze verhalen en kommentariëren seksuele verlangens en gedrag…
Een zeer uiteenlopend programma dus. Daarnaast verschenen in de krant nog artikels over de homobars, over versieren, over mooi zijn en lelijk, over jong zijn en oud, over vrijen met hetero’s of vallen op jong, over eenzaam zijn en bang zijn op je werk en op straat.
Zovele pogingen, niet altijd even geslaagd, om vanuit de eigen ervaring op een relevante én begrijpelijke manier te reageren op maatschappelijk bepaalde situaties.
Weg met de slogans, op zoek naar een wij-gevoel.)

Ik had de trein gemist en daardoor kwam ik ruim een uur te laat. Freddie, die me op het afgesproken uur zou opwachten, was natuurlijk al naar huis gereden. Ik dan maar te voet . Hij zat naar muziek te luisteren toen ik binnenkwam. Barokmuziek. Ik was moe, depressief, een beetje hulpeloos. Hij was blij dat ik toch nog gekomen was.

Mijn vrijage met Ludo. Ludo die samenleefde met Rik. Het vrije homo-echtpaar. Soms bleef ik logeren. Dan sliep ik met Ludo in hetzelfde bed en Rik alleen. Zeer tot zijn ongenoegen. Dat wist ik, maar hij liet het nooit merken. Twee keer stelde hij voor om met zijn drieën te slapen. Twee keer weigerde ik vriendelijk. Op een avond zaten we gezellig te praten, Rik en ik. Ludo was in de keuken. Op een moment dat hij ons niet kon horen, zei Rik plots: “Ik vind niet dat je hier nog moet komen. Als jullie mekaar nog willen zien, moet dat maar ergens anders gebeuren.” Direkt daarna gingen we eten.

We kregen bezoek uit Nederland. Vier flikkers uit Amsterdam. Wat praten, daarna een kroeg in, dan naar een studentenfuif. Ik flirtte wat met Filip en kreeg onmiddellijk respons. Rond drie uur wilden we weggaan, een bed opzoeken. Het vriendje van Filip was woest en spuwde hem in het gezicht. Daar stond ik dan: de aanleiding.

Leo tegengekomen in het G.O.C. Stevige omarming. Alletwee heel geil. Natuurlijk gaan we samen naar bed. Maar Leo maakt me op voorhand duidelijk: deze keer en dan nooit meer.

Pas in Gent. Achttien en verschrikkelijk onzeker, ondanks de zelfverzekerde praatjes. Met een jongen naar bed. Het was vier jaar geleden dat ik nog een homoseksuele ervaring had gehad. In bed wordt het niks. Ik heel overstuur. De jongen werkt me in de kortste tijd de deur uit.

Een fuif van de Gentse studentenwerkgroep homofilie. Een jongen die mij aardig vindt. Ik had het niet in de gaten. Ik vond hem te mooi voor mij, dus ik durfde hem niet aan te spreken. Hij neemt het initiatief. Weer alleen een bed-affaire, dacht ik zonder zelfvertrouwen. Bij het ontbijt zegt hij: “Ik geloof dat ik heel erg op je gesteld ben.”

Weer met een jongen naar bed. Problemen alom. Ik speel de rustige raadgever. En ik zeg: “Je mag niet verliefd worden op mij”.

Ivo komt ‘s maandags naar mij. Hij gaat het zijn ouders vertellen, volgende zaterdag, om acht uur bij het ontbijt. Twee dagen later kom ik hem tegen en vraag of het nog altijd menens is. Dat is het. Maar het grote uur is uitgesteld tot drie uur in de namiddag. Ik wens hem veel moed.

Diskussie in de les. Iemand geeft als voorbeeld homoseksualiteit. Het wordtt ineens erg konkreet. “Hoe kan jij dat weten?”, vraagt de prof. “Ik ben toevallig homoseksueel”, antwoord ik. Hij kijkt me aan, vindt geen antwoord en begint dan maar over iets anders te praten.

Iemand opscharrelen. Een beetje praten. Ik had hem nog nooit voordien gezien. Het bed in. ‘s Morgens wakker worden en zo gauw mogelijk willen vergeten.

Opgevoed tot hetero

(Rooie Vlinderkrant 10, maart 1979 – oorspronkelijke titel “Jaar van het Homoseksuele Kind”)

In progressieve janettenkringen worden regelmatig zuchten gehoord wanneer de balans van sommige acties wordt opgemaakt. De belangstelling voor zlke politieke of maatschappelijke probleemstelling is bij homo’s in het algemeen bedroevend laag. Een der redenen daarvoor is dat het kommerciële of semi-kommerciële homomilieu er vrij goed in slaagt om voor een aantal janetten het leven draaglijk te maken. Een dubbel leven leiden is bij de meesten zowat een tweede natuur geworden. Sommigen lijken er zelfs aan t twijfelen of ze eigenlijk wel verdrukt worden. Het kapitalisme slaagt er wonderwel in om in tijden van relatieve welvaart sociale minderheden wat kruimeltjes “vrijheid” toe te gooien en diezelfde minderheden commercieel uit te buiten. De indruk wordt gewekt dat er voor iedereen wel een plaatsje is onder de kapitalistische zon. Wat zeuren die aktiegroepen dan nog? Waarom die pamfletjes en krantjes? Waarom die Homodag en vooral, waarom die betoging?

Dat het werkelijk belangrijk is om als janet naar butien te komen, zowel individueel als in groep, zullen wij in de volgende paragrafen trachten aan te tonen. Daarom zullen wij enkele onderdrukkingsmechanismen beschrijven die een essentieel deel van deze samenleving vormen.

Een van de eerste konfrontaties met onze onderdrukking is dat zowat elke homo in komplete eenzaamheid moet opgroeien. Van zodra de eerste vormen van homoseksueel bewustzijn opduiken, begin je je af te vragen of er misschien nog anderen zijn met dergelijke gevoelens. Je tracht zoveel mogelijk informatie te verzamelen, rechtstreeks of onrechtstreeks. De oogst is meestal teleurstellend. Zelden is er in je kennissenkring iemand die zich openlijk homoseksueel gedraagten zich daar nog goed bij voelt ook. De erg moedigen onder ons proberen er dan over te praten met ouders, vrienden, begrijpende leraars of al dan niet geestelijke raadgevers. Die geven je dan het afvies om er tegen te vechten, wat meer karakter te hebben, je niet ongerust te maken “want het gaat wel over”, te bidden, koude stortbaden te nemen, te biechten, je op je studies toe te leggen, minder om te gaan met Jan, meer om te gaan met Anna, nog wat meer te bidden, naar een psychiater te gaan, toch nog wat meer te bidden en als dat allemaal niet helpt, er op zijn minst over te zwijgen.

Kortom: van hetero’s kan je geen hulp verwachten.

Het kapitalisme ontzegt jongeren ieder recht op vrije seksualiteit. De hele opvoeding is gericht op zinloze arbeid en gedwongen konsumptie. Deze opvoeding veronderstelt een gezin waarin kinderen tegelijk aseksueel en heteroseksueel worden opgevoed. Aseksueel, omdat de kreativiteit van het kind moet worden gekanalizeerd en afgebot. Heteroseksueel, omdat nu de normen moeten worden ingepompt die later het voortbestaan van gezin en samenleving moeten verzekeren. Dit aseksuele en heteroseksuele karakter van opvoeding en maatschappij, vindt in de wetgeving o.a. haar uitdrukking in artikel 372bis.

Terwijl je op alle vlakken aangemoedigd wordt gebruik te maken van de ervaring van anderen, vindt de auteur van art. 372bis dat een jonge homo best in volledig isolement opgroeit. De enige die je misschien had kunnen helpen, was een andere homo, maar die zal nu wel twee keer nadenken voor hij ook maar iets onderneemt of ook maar ergens op ingaat.

Een verder gevolg van onze maatschappelijke onzichtbaarheid is een gedeugt zelfrespekt. Men spreekt niet over het touw in het huis van de gehangene, men vertelt geen nikkermop in het bijzijn van een zaïrees student. De homo is echter meestal onzichtbaar en lacht vaak mee met de platste janettenmop. De meeste minderheden beschikken over een klein maar hecht milieu van lotgenoten en die van jongsaf. Bij de homo zijn het juist zijn ouders en zijn vrienden die hem beledigen, belachelijk maken en traumatizeren. Na een tijdje trekt hij dan allicht de konkluzie: “Ik ben slecht, verkeerd, of op één of andere manier ‘achter’ “. Hij staat dan zo alleen en de anderen schijnen met zoveel te zijn dat het maar het beste lijkt om er over te zwijgen in de hoop dat niemand het ziet of het ooit te weten komt. Je gaat jezelf nog meer verwensen vanuit een redenering als : “Niet alleen ben ik slecht omdat ik’die‘ gevoelens heb, maar ik ben nog een bedrieger ook.” Ondertussen blijft de maatschappij je bombarderen met misprijzende beelden en karikaturen over homo’s. Geen wonder dat je af en toe depressief wordt. Tenzij je een wonderkind bent, wordt je zelfrespekt wel danig om zeep geholpen.

Niet alleen je zelfrespekt gaat eraan, maar ook je homogevoelens moeten onherroepelijk voor de bijl in deze samenleving. je wantrouwt die gevoelens, want in wat voor moeilijkheden kunnen zij je niet brengen. (…) Vanaf nu ben je op je hoede voor elke vorm van emotionaliteit. Je onderdrukt aktief je emoties of hoopt dat zij zullen weggaan. Maar op gezette tijden komen ze terug boven. En bovendien zijn zij dan kontroleerbaar.

Woede gaat op een zeker moment overheersen. Woede op de wereld die je je verlangens verwijt, woede om je homogevoelend, woede om het woedend zijn, want jij bent het die afwijkt. Een zichzelf dieper de grond inborende spiraal.

De bovenstaande mechanismen die deze maatschappij gebruikt om ons van elkaar te houden, ons zelfrespekt te ondermijnen en onze gevoelens te verstikken, kunnen maar op één manier onklaar gemaakt worden, namelijk door bewust als homo naar buiten te komen. Hoe meer wij dit doen; des te vlugger zullen wij ons als janetten kunnen bevrijden; des te meer zullen wij onze getalsterkte politiek kunnen vertalen; des te gemakkelijker zal het worden voor de jongere homo’s op hun gevoelens te herkennen; des te meer zullen wij ons zelfrespekt hervinden; des te efficiënter zullen wij elke vorm van diskriminatie en onderdrukking kunnen bestrijden.

Daarom is het nodig, telkens wanneer en overal waar er met onze rechten gegoocheld wordt, op straat te komen en te reageren op elke mogelijke manier. Daarom is een betoging als die vna 5 mei eerstkomen nodig. Daarom is een massamanifestatie als de janettennacht nodig.

 

 

 

 

 

 

 

Het kapitalisme in onszelf

(Rooie Vlinderkrant 3, april 1977 – oorspronkelijke titel : “Homoseks en Socialisme”
Het eerste deel van de volgende tekst werd door de samenstellers van het boek “Een ander strand” niet opgenomen omdat het volgens hen een te clichématige reaktie was op anti-socialistische gevoelens in het homomilieu: te veel slogans en te weinig argumenten. Wel origineler is dit tweede deel: vanuit een socialistische visie wordt links bekritizeerd om zijn eng-economisme en zijn totaal gebrek aan belangstelling voor het privé-leven.)

(…)

Ook voor ons eindigt de strijd niet bij de afschaffing van art. 372bis. Ons einddoel ligt verder. Dat einddoel is het socialisme. Want wat hebben we echt gewonnen als we onze strijdpunten gerealiseerd hebben en formeel de gelijke zijn van de hetero’s? Dan zullen wij net als zij de slaaf blijven van arbeid, nutteloze konsumptie, perstatiedwang, konkurrentie en leegte. Dan zal onze seksualiteit even plezierloos en kontaktloos blijven. Laten we niet in de valstrik trappen. Het kapitalisme kan ons wel de gelijkheid der onvrijen bieden, maar niet de vrijheid der gelijken.

Het socialisme is een essentiële voorwaarde voor onze bevrijding: een maatschappij van vrije en gelijke mensen, gezamenlijk meester over eigen lot, eigen arbeid, eigen denken, handelen en voelen. Daarom moeten we blijven trijden voor vrijheid en socialisme, tegen angste en schaamte, tegen onmacht en ontgoochelingen in. De droom wordt maar werkelijkheid door de strijd.

Toch stellen wij ons binnen de socialistische strijd autonoom op, net als de linkse vrouwenbeweging. De ervaring in de niet-kapitalistische landen is voor ons een waarschuwing. Wij zijn niet van plan ons te laten verpletteren als gevolg van een éénzijdig ekonomische visie op de strijd.

Het kapitalistisch denken is in ons denken, voelen en handelen binnengedrongen en bepaalt mede onze manier van zijn en kijk die we hebben op onze gemeenschappelijke idealen. Het gevaar is reëel dat wij ziende blind een socialisme zullen opbouwen dat blijft wortelen in de kapitalistische kultuur. En die kultuur is even moordend en vernederend als de ekonomische kapitalistische orde zelf.

Wij stellen ons als revolutionaire janetten apart op binnen de grote socialistische beweging.

  • omdat wij onze eigen eisen willen gerealiseerd zien;
  • omdat wij willen dat de linkse beweging zich bewust wordt van haar eigen burgerlijke, autoritaire en seksistische denkbeelden een die wijzigt;
  • omdat wij mekaar nodig hebben om ons individuele ik in de politieke strijd te betrekken.

De ideologie van het laatkapitalisme, haar machtsdenken en haar opgefokte konsumptiedwang, beïnvloeden ook onze relaties. Wij leven in een maatschappij waarin wij de anderen voornamelijk op hun gebruikswaarde beoordelen. Wij gaan niet om met zelfstandige, sterke en kreatieve persoonlijkheden, maar met individuen die ons een specifiek voordeel – bijvoorbeeld seksualiteit – kunnen bieden. Wij bekijken ook onszelf vanuit die gereduceerde visie. Wij zullen nooit aan een bevrijding toe zijn, wanneer we niet de in ons zelf opgenomen mechanismen van het systeem, het kapitalisme in onszelf, bestrijden.

Hieruit volgt dat de scheiding moet afgebroken wordentussen het openbare en het privéleven. Het is één van de zware fouten van de linkse beweging geweest, dat het privéleven in de socialistische strijd erg verwaarloosd werd. Vandaar dat een primitief ekonomistische visie de bovenhand haalde.

In ons privéleven ervaren we de kapitalistische tegenstellingen in een zeer versluierde vorm. Wij zijn dan geneigd om autoritarisme, onmacht tot relatievorming en de bezitsdrang van onszelf op anderen, te beschouwen als strikt persoonlijke karakter-eigenschappen, terwijl het gewoon konsekwenties zijn van de wereld waarin we moeten leven. De moeilijkheden die we ondergaan in gezins- en relatieverband, beleven we dan als een persoonlijk falen, hoewel het verband met de buitenwereld kan aangetoond worden.

Socialisme betekent dat we beginnen met de vernietiging van zowel ekonomische, politieke als psychologische eigenschappen van het laatkapitalisme. Ekonomische bevrijding betekent dat de produktie in handen komt van de werkende klasse. Politiek streven wij naar een klassenloze maatschappij. Psychoilogisch betrachten wij een totaal ander patroon van intermenselijke relaties en dus van seksualiteit. Pas dan zullenwij bevrijd zijn van ons geïsoleerd bestaan waartoe het systeem ons nu dwingt.

Hierboven schreven we al dat socialistische kultuur niet na, maar in de revolutionaire strijd opgebouwd wordt. Dat geldt ook voor de nieuwe relatievormen. Wij moeten nu al in een dynamisch groepsproces proberen de bestaande machtsrelaties te beperken en zelfs op te heffen. Daarom willen we in onze analyses, in onze dagelijkse homostrijd, zoveel mogelijk van persoonlijke ervaringen uitgaan. Zo blijft de socialistische strijd de uitdrukking van onze konkrete vrijheidsdrang en offeren wij onszelf niet op aan een aantal formele denkbeelden.

(…)

De onderdrukking binnen de arbeidersklasse

Het is droevig dat juist zij die het meest uitgebuit worden, die onderdrukking het sterkst en het hevigst doorgeven. Juist binnen de arbeidersbevolking is de repressie van homoseksualiteit en homoseksuelen, maar ook van vrouwen, het duidelijkst. Toch is bij kleinburgerij en burgerij de seksuele repressie niet minder sterk. ZIj neemt er wel andere vormen aan. De scholingsgraad ligt er hoger, de graad van schijnheiligheid eveneens. (…) Bovendien weten zij via onderwijs, gezin, massa-media, godsdienst enz., hun verstikkende moraal op te leggen aan de arbeidende bevolking.

Het bovenstaande betekent niet dat de burgerij zich aan haar eigen normen houdt. Integendeel. Een bloeiende prostitutie, een rendabele sekshandel en een veelbeoefende sluikneukerij zijn er de duidelijkste uitingen van. Maar de moraal wordt doorgegeven en herleidt de seksuele problematiek tot een individuele kwestie.

Als linkse janetten moeten wij bijdragen tot de vernietiging van deze moraal in het denken, voelen en handelen van de arbeidersklasse en aan de vernietiging van het gezin, als hoeksteen van de samenleving. de meest aangewezen middelen daartoe zijn tussenkomsten binnen de georganizeerde arbeidersbeweging, binnen het linkse aktiewezen en in onze onmiddellijke omgeving.

Ook hier loopt onze strijd parallel met die van de vrouwenbeweging. Slechts wanneer binnen de strijdende arbeidersklasse het mannelijk machtsdenken is ondermijnd, hebben wij een reëel perspektief voor onze bevrijding.

Homo’s, vrouwen en arbeiders SOLIDAIR!

Het wordt tijd dat de homobeweging socialistisch wordt

(Rooie Vlinderkrant 1, december 1978)

Dit is het eerste nummer van de Rooie Vlinderkrant, tijdschrift van een groep revolutionaire homo’s en aanverwanten, met dezelfde naam.

Waarom een nieuwe organizatie? Waarom willen we met elkaar gaan praten over onze eigen onderdrukte situatie? Waarom willen we aktie voeren, een blad uitgeven? Waarom nog afsplitsen van een beweging die zelf al beweert de emancipatie van de homoseksualiteit na te streven?

Het lijkt nogal ingewikkeld: “Eenheid in de strijd” propageren en ons toch buiten de klassieke organizaties opstellen. Toch restte ons geen andere keuze. De traditionele homobeweging zit verstrikt in haar eigen burgerlijke doelstellingen, nl. de “homofiel” te normaliseren, hem-haar in te schakelen in het geheel van opvattingen en gedragingen die deze klassenmaatschappij hen wil opdringen. Wij weigeren genormaliseerd te worden, en wij kotsen van deze maatschappij. Men heeft ons al genoeg liberale stroop aan de sensuele baard gesmeerd.

Want wat zal er veranderd zijn wanneer de kolonels janetten zullen zijn; wat zal er veranderd zijn wanneer de direkteur tijdens de koffiepauze in de broek van een jongetje zit te friemelen in plaats van onder de rok van zijn opgetutte sekretaresse te scharrelen?

Daarom zijn wij samengekomen: omdat wij genoeg hebben van de liberale prietpraat, die van ons goed funktionerende burgers wil maken, ondanks onze homoseksualiteit. Wij willen praten over de onderdrukking in deze maatschappij en over de onderdrukking in onszelf. Wij willen deze angst ontleden en er tegen vechten.

Feminisme

Wij zijn een socialistisch-feministische aktiegroep voor de bevrijding van de homoseksualiteit. Wij zijn homo’s. Wij worden als homo’s onderdrukt, bespot, ontslagen, uitgesloten of “getolereerd”. Daartegenover stellen wij onze trots, ons recht en onze wil. Wij zijn tegen het fascisme der normalen.

Wij strijden tegen het traditionele rollenpatroon dat in deze burgerlijke maatschappij aan mannen en vrouwen wordt opgelegd. Er wordt van iedereen verwacht dat hij/zij beantwoordt aan de normen die bepalen hoe de “echte” man of de “echte” vrouw moeten zijn, waarbij de vrouw ondergeschikt blijft aan de man. Er is in de klassenmaatschappij een onverzoenlijke tegenstelling tussen onderdrukten en onderdrukkers. Binnen de mannenmaatschappij bestaat een tegenstelling tussen de heersende man en de onderdrukte vrouw. Deze twee tegenstellingen werken steeds op mekaar in.

In de konkrete werkelijkheid is het natuurlijk niet zo dat de mannen heel bewust, omdat ze zelf worden onderdrukt, de vrouwen gaan onderdrukken. De tegenstelling man-vrouw heeft zich namelijk verzelfstandigd tot wat mannelijk en wat vrouwelijk genoemd wordt. Op basis van een aantal kleine biologische verschillen wordt er een valse tegenstelling benadrukt ten koste van de vrouwen.

Samenvattend kunnen we stellen: in wisselwerking met de tegenstelling loonarbeid-kapitaal, bestaat er een tegenstelling man-vrouw. Deze tegenstelling wordt uiteindelijk verzelfstandigd tot mannelijkheid tegen vrouwelijkheid. Alles wat buiten dit kader valt, wordt “tegennatuurlijk” genoemd. Iedereen wordt geacht dit schijnbaar “tegennatuurlijke” in zichzelf te onderdrukken om de schijnbaar “natuurlijke” mannenheerschappij overeind te houden. Wij noemen ons feministen omdat we een bewuste strijd willen voeren tegen de o zo normale mannenmaatschappij.

Verraad

De homoseksueel is de verrader-verraadster bij uitstek van deze mannenmaatschappij, omdat homoseksualiteit niet anders dan subversief kan zijn. Een homo pleegt verraad tegenover zijn-haar geslacht. In onze autoritaire maatschappij zal de homo onverbiddelijk revolteren, ook al hangt hij-zij de meest burgerlijke trut uit, ook al probeert hij-zij zich op te sluiten in een exklusief getto en ook al tracht hij-zij overeenkomstig de traditionele normen te leven. Ook al wil hij-zij het zichzelf niet toegeven, toch zal hij-zij steeds konflikten aangaan met de maatschappij. De homoseksueel is door zijn-haar bestaan alleen al een regelrechte provokatie van alle klassieke waarden van het fascisme en van het stalinisme en van elk autoritair regime in het algemeen. Hitler had dit begrepen: naar schatting 80.000 tot 200.000 der onzen werden – een roze driehoek opgespeld – in de koncentratiekampen afgeslacht, net als de joden, de zigeuners, de kommunisten en andere rasonzuiveren.

Socialisme

Onze groep vertrekt vanuit een socialistische visie. Het socialisme is een noodzakelijke voorwaarde voor onze bevrijding. Het omvat de gemeenschappelijke strijd tegen iedere vorm van ekonomische, sociale en seksuele onderdrukking. Het socialisme is echter geen voldoende voorwaarde. De praktijk in de huidige “socialistische” landen bewijst dat. Het is nodig een autonome organizatie op te bouwen, die vanuit een daadwerkelijke solidariteit met de linkse beweging een eigen inbreng heeft in de socialistische strijd.

Wij gaan uit van een zo breed mogelijk revolutionair platform, zodat zowel anarchisten, niet-georganiseerden en marxisten van verschillende strekkingen kunnen meewerken. Wij willen geen mantelorganisatie zijn van één politieke groep of partij. Wij willen samenwerken met alle organizaties die strijden voor een echte socialistische maatschappij, gebaseerd op het zelfbeheer van de produktie en het zelf beslissen over de meest bevredigende vormen van samenleven en liefhebben. Geen homobevrijding zonder socialisme, geen socialisme zonder homobevrijding!

Daarom zet de Rooie Vlinder zich ook af tegen de bestaande homo-organizaties, die wij reformistisch noemen, omdat zij de homoseksualiteit in het systeem willen geïntegreerd zien. Dit belet echter niet dat wij in akties niet kunnen samenwerken. Je kan lid zijn van de Rooie Vlinder en tegelijkertijd werken in een andere janettenclub. Het is juist onze bedoeling een radikalizerende funktie te hebben in de globale homobeweging.

Aangezien de vrouwenbeweging dezelfde vijanden heeft, zullen we proberen aansluiting te vinden bij het militante feminisme.Wij streven naar een fundamentele solidariteit tussen de vrouwenstrijd en de homostrijd, een solidaire strijd voor de bevrijding van de seksualiteit in het algemeen, als onderdeel van de bevrijding van de mens.

De Rooie Vlinder is dus én homoseksueel én feministisch én socialistisch. Iedere halve keuze is reaktionair. Er is slechts één vrijheid en daar vechten wij voor.