(Rooie Vlinderkrant 8, September 1978, auteur: Dirk Cantillon)
Solidariteit is in vele gevallen het gevolg van een teoretische analyse, dat wil zeggen van “nadenken over”. Dat houdt een groot gevaar in, namelijk dat solidariteit gevoeld en bedreven wordt als een soort ideologische plicht, als iets dat “moet”. Solidariteit ontaardt dan ook vrij snel in vrijblijvendheid. Deze vaststelling mag voor ons echter geen reden zijn om ons van andere groepen af te sluiten en de banden te verbreken.
Solidariteit is de noodzakelijke zuurstof voor aktie, ze helpt de groep om zich te plaatsen binnen het geheel van de bewegingen die zich tegenover de bestaande maatschappelijke orde opstellen. (…) Toch ontstnapt ook solidariteit niet aan de bestaande machtsverhoudingen, d.w.z. dat de solidariteit sterker, wederkeriger, wezenlijker en daadwerkelijker zal zijn, naarmate de bedoelde groep een effektieve machtsfaktor wordt of een grote mobilizatiekracht bezit. Met andere woorden als men er niet meer naast kan kijken.
We bedoelen maar, de diskriminaties van zigeuners kan je afdoen met een jaarlijkse persmotie, de strijd van de vrouwenbeweging eist veel meer dan dat, o.a. omdat de vrouwenbeweging zich in de loop der jaren heeft opgeworpen tot een militante en vernieuwende beweging, met ene reële aanhang. Daardoor heeft de vrouwenbeweging haar plaats veroverd binnen de linkse beweging. Wel pech voor die zigeuners natuurlijk.
Solidariteit is echter nog aan andere faktoren onderworpen: solidariteit wordt b.v. makkelijker bedreven wanneer ze de bestaande zekerheden binnen de “beweging” ongemoeid laat. De moeizame strijd van de vrouwenbeweging, de spot en tegenwerking, het paternalisme en de betutteling, die ze vanaf haar opkomst tot op heden heeft moeten doorstaan, zijn daar het duidelijkste bewijs van. De vrouwenbeweging hield nl. een ernstige kritiek op het mannelijke en autoritaire karakter van de linkse beweging in, ze ondermijnde een aantal mannelijke machtsposities, zette de schijnbare evidenties op losse schroeven. Nu nog worden er konstant pogingen gedaan om de vrouwenbeweging op de door haar veroverde positie te “houden”. Ideologische slagschepen als “gauchisme” en “elitarisme” zijn niet van de lucht.
Een gelijkaardige situatie doet zich – zij het op een ander niveau – met de Rooie Vlinder voor. Wij hebben nog niet de mobilizatiekracht van de vrouwenbeweging, al kan links niet naast het sukses va nde homodag en de weerklank ervan in de pers heenkijken. Dat bepaalt mede onze positie binnen de linkse beweging. Vanuit die nog zwakke positie levern wij kritiek op het fallokratische gedrag van de zogenaamde normalen, en sparen daarbij onze linkse kameraden niet. Wij wijzen hen op hun hetero-seksistische gedrag, op de ideologische verdringing van het zogenaamde “persoonlijke leven”? Dat is duidelijk geen gemakkelijkheidspolitiek. Veel makkelijker zou het zijn de linkse beweging in haar tolerantie te bevestigen, haar taal, haar konventies klakkeloos over te nemen. Wij zouden op meer praktische solidariteit kunnen rekenen, maar we zouden vervreemden van onszelf, van de massa der homo’s en van onze eigen doelstellingen en verlangens. Dat willen wij niet, daarvoor nemen wij onze werking en de linkse beweging te ernstig.
Met bovenstaande bedenkingen in het achterhoofd wil ik nu proberen onze positie tegenover de massa der anonieme homo’s en tegenover de linkse beweging te verduidelijken.
Onze linkse kameraden
Kameraden inderdaad. Kritiek is geen beletsel voor solidariteit, voor intense samenwerking, voor konsekwente steun. Integendeel. Onze kritiek wil solidaire kritiek zijn, een poging om de strijd tegen het kapitalisme en voor een vrije socialistische maatschappij op een hoger ideologisch en menselijk niveau te brengen. Een poging om de afstandelijkheid, het abstrakte ideologiseren te doorbreken, een poging om het politieke bedrijf uit de schizofrenie te halen, een poging om het mythische taalgebruik dat de werkelijkheid verminkt te doorbreken, dat het socialisme herleidt tot een hobby voor intellektuelen.
Onze bedoelingen binnen de linkse beweging gaan dus die van een homoseksuele “belangenbehartigingsklub” te buiten. We gruwen dan ook van het denigrerende woord “deelstrijd”. We hebben echt wel meer te vertellen dan dat art. 372bis uit het strafrecht moet. We hebben ook kritiek op de verdoken arbeidsmoraal die in het links militantisme zit. We hebben zo onze eigen ideeën over hoe de linkse beweging hiërarchisch gestruktureerd is. We hebben zo onze eigen opvattingen over het lust-vijandig ascetisme dat vele kameraden “uitstralen”. We hebben er onze eigen mening over hoe de arbeidersklasse tot een producerend anominaat wordt gedegradeerd enz., enz.
Deze “pretentie” het eigen kadertje te moeten en te willen overstijgen, doet onrust, onzekerheid, en twijfel ontstaan. Wij zijn er ons van bewust dat er geen enkele krant zoveel gelezen en bediskussieerd wordt binnen de linkse beweging als de onze. We worden dus gehoord, we hebben invloed, wat we doen gebeurt dus niet in het luchtledige. Die onrust is echter niet zomaar iets waar onze linkse kameraden alleen mee zitten. Ook wijzelf worstelen met die twijfels, met deontdekking van onderdrukkingsmechanismen. Het kapitalisme is niet langer een ver arbeidersklasse-onderdrukkend apparaat, het zit in mezelf. Juist daarom mag die twijfel geen verwijderende invloed hebben. Hij is gemeenschappelijk voor al wie bevrijding zoekt en moet ons dichter bij elkaar brengen, onze strijd verruimen, ons zoeken intenser maken, onze solidariteit dieper. We moeten er enkel voor zorgen dat die twijfel geen angst wordt. Voor onszelf betekent het, dat wij verder gaan met het proberen blootleggen van de onderdurkkingsmechanismen. Voor onze linkse kameraden betekent het, dat zij niet terugvallen op un oude, afstandelijke, vrijblijvende solidariteit en op een of ander socialistisch klinkend minimumprogramma.
Wij hopen dat wij op een dag samen in een homobetoging zullen lopen, achter de slogan: “wij zijn allen homo’s”. Enkele jaren terug riepen we toch allemaal: “wij zijn allen gastarbeiders”? Dus …
Onze feministische kameraden
Als er ons één solidariteit nauw aan het hart ligt, is het die met onze feministische kameraden. Historisch gezien was er misschien niet eens sprake geweest van een homobeweging, als de vrouwenbeweging er neit geweest was, die met elan, geloof en plezier het persoonlijke opengooide, bespreekbaar maakte, politiek vertaalde en zich niet liet omverpraten. Wij hebben ook veel van hen geleerd: zij korrigeerden ons toen wij ons in onze jeugdige overmoed “feministen” noemden, zij leerden ons het belang van een autonome homo-organizatie inzien, hun analyses van de patriarchale maatschappij hielpen ons ideologisch vooruit.
Maar het is niet alleen ons verleden dat ons bindt. Wij hebben een gemeenschappelijke vijand: de patriarchale maatschappij, die ons oplegt hoe wij ons moeten gedragen en welke verlangens we moeten onderdrukken. Ondanks het feit dat wij homoseksuele mannen als mannen zijn opgevoed en manneljk gedrag vertonen, hangen de doelstellingen van beide bewegingen bijna organisch samen.
De eerste maal dat homo’s de straat opkwamen in België, was tijdens de grote abortusbetoging van 1972. Sindsdien hebben we er geen enkele gemist. En we moeten verder blijven zoeken naar daadwerkelijke uitingen van solidariteit. Een dergelijke politiek heeft op termijn zeker effekt. Toch is de solidariteit niet probleemloos. Het zou een illuzie zijn te denken dat dat zou kunnen. maar wat de vrouwenbeweging betreft, hebben we tenminste het gevoel echt au sérieux genomen te worden. Eenheid in de strijd is meer dan een serie woorden en verklaringen, meer dan eenheid-in-de-verscheidenheid, meer dan een pakt tussen de politieke kapelletjes. Eenheid is afbraak van verweer, van angst en van valse zekerheid. Homo’s en vrouwen solidair, meer dan ooit.
Homo’s
Homo’s dus. Een vreemde zaak. Solidariteit veronderstelt blijkbaar altijd iets van wij-en-de-anderen, een hier-en-ginder, en als linkse homo’s zijn wij dar meer dan eens ingetrapt. Wij zouden de homo’s wel eens leren hoe het moest, hoe ze zich moesten bevrijden, onder onze rooie vleugels was de vrijheid niet ver meer. Wij-en-de-anderen, alsof wij zelf geen janetten ouden zijn. Alsof wij de goeie en zij de slechte janetten zouden zijn, dearme sukkels, de dubbellevers, de miezerige park- en pisbak-homo’s. Vervreemding troef dus, en van onszelf en van onze basis, want zo noemden wij hen. Wat een pretentie. Nog een kapelletje. Nog een revolutionaire voorhoede erbij, met mooie verhalen over socialisme, gepikt van onze heteroseksuele kameraden, zonder eigen inhoud, zonder eigen emotionaliteit. En dan hopen dat de homo’s op onze boot zouden springen. Zij op onze boot. Wij-en-de-anderen, steeds weer. Zij sprongen niet op onze boot, en ze hadden gelijk. We hadden hen zo weinig te vertellen, behalve wat te mooi en te moeilijk geformuleerde analyses en verwachtingen. Wij snapten hen niet, want we hadden geen zin onszelf te snappen, ons eigen gedrag en hoe het politiek in mekaar zit.
Terug naar onszelf dus. Ons eigen leven, onze eigen gelukte en mislukte relaties, onze angst en schaamte, maar ook de passie en de goesting, en het plezier, en de irrationaliteit van onze verlangens. Een proces met horten en stoten, uitvallen en terugvallen. Dingen ontdekken, zekerheden verliezen. Je ervan bewust worden wie je bent en wat je doet. Je vergissenen gelijk hebben. In verwarring geraken, en zoeken. Erover praten, erover schrijven, bang zijn voor de reakties. Jezelf korrigeren en sterker worden.En vooral jezelf zien, bekijken, betasten, bedenken. Je realizeren dat je paternalistisch bent, of slaafs, dat je mensen konsumeert zoals het kapitalisme je geleerd heeft jezelf en de dingen rondom jou te konsumeren.
Je realizeren dat je anderen onderdrukt, zoals het kapitalisme je geleerd heeft jezelf te onderdrukken en anderen geleerd heeft jou te onderdrukken.
Je realizeern dat je vrijt en praat zoals het kapitalisme je geleerd heeft te vrijen en te praten, en te werken en vrije tijd te ondergaan. Je realizeren dat je verzet slechts woorden waren, verstikt onde pamfletten en meetings.
Het heeft allemaal weinig met de dogma’s van het socialisme te maken, maar des te meer met socialisme en bevrijding. Met solidariteit ook.
Wij-en-de-anderen wordt langzaam opgeheven. De intellektuele barrière vervaagt. Miojn leven is mijn privé-leven niet meer. Het is niet meer zo uniek, onbegrijpelijk als het tevoren was. De vervreemding van mezelf, en tegelijkertijd van de anderen, lost langzaam op. Er ontstaat solidariteit omdat er een nieuwe taal groeit, de taal van de gemeenschappelijke ervaringen, onze gemeenschappelijke angst en schaamte, maar godverdomme ook de taal van onze gemeenschappelijke avonturen, spelletjes en verlangens. Een taal die niet meer defensief is, maar zelfbewust. Een taal die voor heteroseksuele kameraden moeilijk ligt, omdat zij afwijkt van hun eigen stereotiepen, omdat het een taal is die hen niet in de veilige positie van solidariteitsverschaffer bevestigt, omdat het een taal is die, zonder dankbaarheid voor de ontvangen tolerantie en het toegestane begrip, zelf kritiek levert op hun “normaliteit”.
Echte solidariteit dus, tussen gelijken, en zonder respekt voor konventies en de dogma’s, maar vanuit een groeiend geloof in onze eigenwaarde, in het subversieve van onze verlangens.
Dat homoseksuele verlangen en verzet moet prioritair staan. Wanneer onze aktiviteiten slechts het effekt hadden dat de homomassa’as de socialistische teorie zouden verwerven en aktief zouden worden in linkse organizaties, partijen en aktiegroepen, dan zou onze aktie haar doel grotendeels gemist hebben.
Wat wij doen heeft slechts echt zin, wanneer homo’s binnen en buiten onze groep, zich steeds meer bewust worden van de onderdrukking vna hun homoseksualiteit, en van daaruit de maatschappij bekijken, bekritizeren en verwerpen, maar evengoed hun eigne funktioneren in die heteroseksuele, patriarchale en kapitalistische maatschappij in vraag stellen.
Kijken met homoseksuele ogen, en in verzet komen.