Waarom ik niet geïntegreerd ben

(Rooie Vlinderkrant 4, September 1977, auteur: Dirk)

Ik hoor de laatste tijd nogal eens de opmerking dat ik als homo toch vrij goed geïntegreerd ben. Ik heb een fatsoenlijke job met een rasechte liberale baas, die een homo als rariteit in zijn personeelskollektie best plezant vindt, een huisbazin die in haar katholieke onschuld vindt dat marginalen ook mensen zijn, als ze maar blank zijn en regelmatig de huur betalen. Ik heb een aantal niet-homoseksuele vrienden en vriendinnen die “het” van me weten en mij zelfs beschouwen als een mooi franje aan hùn progressieve façade. Wat wil ik dan eigenlijk nog meer?

Een paar weken geleden zat ik in een kroeg te kletsen aan de toog met de cafébazin. Het is een geestige kroeg met linkse mensen en je mag er homo zijn, je mag er mekaar kussen, strelen, omhelzen. Die bestaan namelijk, er bestaan er zo zes of zeven voor gans Vlaanderen.

En dan zegt ze plots tegen mij: “Jij bent hier toch goed geïntegreerd?” Ik schrik en vind geen woorden om te reageren. Ze moet een klant bedienen en ik blijf verbouwereerd achter. Verrek, hoe zeg je nu zoiets, dat je niet geïntegreerd bent, dat je je hier nog zo dikwijls een vreemde kunt voelen? Je wil haar niet kwetsen, want je mag haar graag en je weet dat ze zelf met een heleboel dingen eerlijk bezig is.

Neen, ik ben zelfs hier niet geïntegreerd. Ik voel me hier wél stukken beter dan elders. En ik voel me hier wél veiliger en minder bedreigd. Ik ben niet zo blind dat ik het verschil niet zie tussen getolereerd worden en niet getolereerd worden. Maar vrij zijn is anders.

Ik vind het nog altijd moeilijk om zelfs hier een hetero te laten merken dat ik hem graag mag, mooi vind, lief vind, wil strelen, wil kussen. En over vrijen of naar bed gaan, durf ik (nog) niet (meer) te denken.

Soms voel ik me hier rot, als ik de kroeg binnenkom en ik voel dat ze niet denken: “Daar is Dirk.” maar: “Da’s nen homo.” Hoe uitputtend is het niet, taktisch te zijn en je agressie te onderdrukken, omdat je denkt: “Ik mag me hier neit onmogelijk maken.”

Doorgaans voel ik me bedreigd door jullie agressiviteit, door die viriele manier waarop jullie mekaar het bed in praten en drinken. Dat vind ik een vloek voor mijn keuze om bewust homoseksueel te zijn en onmannelijk. Al ben ik meestal geen haar beter, natuurlijk.

Erger nog, soms weerhoud ik mezelf ervan met een andere homo te zitten vrijen, omdat ik bang ben dat ik dan een aantal mensen zal afstoten en de kroeg zal leeglopen en dit eiland van tolerantie zal ophouden te bestaan.

Een kameraadje wijst er mij op dat bovenstaande voorbeelden verdacht veel in de buurt komen van “eigenlijk moet het plezant zijn om geïntegreerd te zijn”. Het wordt een klinkende ruzie. Mere dan ooit ben ik er mij van bewust dat integratie niet eens mogelijk is, zelfs niet als je die zou willen. Er is enkel een toestand mogelijk van schijnbewegingen, waarbij “normalen” en “abnormalen” op veilige afstand vriendelijk zijn voor mekaar.

Tegelijkertijd realizeer ik mij dat ik mij veilig installeer in die schijnwereld, dat ik begrioppen als “links” en “progressief”  soms hanteer als middel om me nog komfortabeler te gaan installeren in die leugenachtige mythe van veiligheid en niet als een hefboom om vooruit te komen.

Dat automatisme moet dus doorbroken worden. Maar hoe? Niet meer taktisch zijn, niet meer afstandelijk, niet meer abstraherend, maar zeer konkreet. Dat wat je aan praatjes verkoopt ook in de praktijk brengen? Dus toch vrijen, toch over je gevoelens praten, je niet in stand houden door de stoere jongen te spelen, weer je eigenwaarde hervinden door je schaamtegevoel te overwinnen.

Wil ik dit nu eigenlijk wel? Dat heb ik nog altijd niet echt voor mezelf uitgemaakt. Wil ik wel die prijs betalen? Vind ik het doel wel belangrijk genoeg om er mijn zekerheden voor op te geven?

Maar het probleem is gesteld, de twijfel in mijn kop is niet langer privé, mijn kameraden kijken toe. Meer dan ooit heb ik die kameraden nodig om me wakker te schoppen wanneer ik weer wegzink in mijn fatalistische verhalen, maar ook om lief voor me te zijn wanneer ik weer mijn verantwoordelijkheden tracht te ontlopen. Waarmee niet alleen het probleem van de eigen integreer-geilheid is gesteld, maar ook dat van de affektieve solidariteit binnen de groep. Anders kunnen we dat woord “socialisme” beter uit ons woordenboek schrappen.

Het wordt dan weer makkelijker om te zeggen : “ik wil niet geïntegreerd worden in het genormaliseerde bestaan”, want geïntegreerd worden wil ook zeggen: iemand die mij toelaat in zijn wereld. En daar heb ik geen slaafse dankbaarheid meer voor over.

Dag Anke, ik mag jou erg graag.